In de tijd van de 'monniken en ridders' waren er horigen en lijfeigenen.
Horigen
Horigen waren vaak boeren die op een stuk land van de heer werkten. Ze waren geen eigenaar van de grond. Hij moest een deel van de oogst afstaan.
De heer zorgde voor bescherming.
Hij mocht trouwen en een gezin stichten. Daarnaast mocht hij eigen bezittingen hebben.
Lijfeigenen
Een lijfeigene was niet vrij, hij/zij behoorde lijfelijk aan iemand toe. De heer was de baas en de lijfeigene was zijn bezit.